Uit het dagboek van Jonathan Blackwood, rechercheur bij Scotland Yard
3 augustus 1854

Vanochtend kreeg ik een nieuw rapport op mijn bureau: Charles Whitmore, een achtendertigjarige bankier, gerespecteerd man, gelukkig getrouwd. Gisteravond vertrok hij voor zijn gebruikelijke avondwandeling en kwam niet meer thuis.

Zijn vrouw, Catherine Whitmore, zat er vanmorgen verslagen bij. "Jonathan," zei ze - we kennen elkaar via de kerk - "hij zou nooit zomaar weggaan. Charles is... wás de meest punctuele man die ik ken. Om acht uur vertrok hij altijd voor zijn wandeling. Om negen uur was hij steevast terug voor zijn avondthee."

Ik heb zijn dagelijkse route gelopen. Whitmore was een man van gewoontes. Volgens Catherine liep hij elke avond dezelfde weg: vanaf hun huis in Marylebone via de High Street naar Regent's Park, één rondje om de vijver, en dan weer terug. Een wandeling van precies vijfenveertig minuten.

De zaak lijkt simpel, maar er zijn... eigenaardigheden. Op zijn bureau vond ik een brief, nog geen week oud, waarin hij schrijft over een vreemde man die hem al dagen volgt. Catherine wist hier niets van. Ook merkwaardig: zijn wandelstok stond nog in de paraplubak. Volgens zijn vrouw nam hij die áltijd mee, weer of geen weer.

Vanmiddag sprak ik met James Miller, de nachtwaker van het park. Hij heeft Whitmore gisteravond nog gezien, alleen niet op zijn gebruikelijke route. "Hij stond bij de oude eik," vertelde Miller. "Vreemd genoeg niet in beweging, gewoon... starend naar iets in zijn hand. Toen ik dichterbij kwam om te vragen of alles in orde was, liep hij plotseling weg, richting de noordelijke uitgang. Dat was de laatste keer dat ik hem zag."

Bij het doorzoeken van die plek vond ik alleen dit: een stukje verkreukeld papier met een vreemd symbool erop. Het lijkt op een soort kompas, maar de tekens komen me niet bekend voor. Wellicht onbelangrijk, maar ik zal het bewaren.

Er is iets niet pluis aan deze zaak. Een respectabele bankier verdwijnt niet zomaar, zeker niet iemand zo gebonden aan zijn routines als Whitmore. Die brief over zijn mysterieuze volger, de achtergelaten wandelstok, zijn ongewone gedrag in het park... Het zijn nog maar losse eindjes, maar ze vormen een patroon dat ik niet kan duiden.

Morgen ga ik langs bij de bank waar hij werkte. Misschien dat zijn collega's meer weten over die vreemde man die hem volgde. Ook wil ik die noordelijke uitgang van het park beter onderzoeken - Miller zei dat het hek daar normaal gesproken op slot zit na zonsondergang.

Iets zegt me dat dit nog maar het begin is.